Lees verder ›
Het aantonen van trombusvorming en/of afbraak van fibrine door plasmine.
Lees verder ›Lees verder ›
Lees verder ›
Lees verder ›
Bepaling van C-reactieve proteïne (CRP) ter opsporing van infectie en vervolg van therapie.
Lees verder ›Het bepalen van de concentratie trombocyten in bloed.
Lees verder ›Bepaling van een tekort aan proteïne C.
Lees verder ›Diagnostiek bij verdenking op antifosfolipidensyndroom (APS).
Lees verder ›Onderzoek naar familiaire trombofilie.
Lees verder ›Bepaling van de activiteit en de eiwitconcentratie van plasminogeenactivatorinhibitor (PAI).
Lees verder ›Lees verder ›
Het doel van een bloedkweek is het aantonen van de aanwezigheid van bacteriën (of gisten) in het bloed.
Lees verder ›Lees verder ›
Lees verder ›
Lees verder ›
Lees verder ›
Lees verder ›
Lees verder ›
Bepaling van een tekort aan proteïne S bij de diagnostiek van erfelijke trombofilie.
Lees verder ›Het bevestigen van de veronderstelde HbS-variant voor diagnostiek en preventie van hemoglobinopathie. Preoperatieve controle op HbS ter voorkoming van incidenten bij niet-gediagnosticeerde dragers.
Lees verder ›Onderzoek van de intrinsieke en gemeenschappelijke routes van het stollingssysteem.
Lees verder ›Bepalen van de antitrombineactiviteit in plasma bij de diagnostiek van erfelijke tromboseneiging, leversynthesestoornis, diffuse intravasale stolling en verbruikscoagulopathie.
Lees verder ›Lees verder ›
Lees verder ›
Lees verder ›
Onderzoek naar familiaire trombofilie.
Lees verder ›Controle van behandeling met orale anticoagulantia (vitamine K-antagonisten).
Lees verder ›Diagnostiek bij verdenking op antifosfolipidensyndroom (APS).
Lees verder ›Het testen op de aanwezigheid van mutaties in het (MPL) wordt gebruikt bij het diagnosticeren van de myeloproliferatieve aandoeningen (MPN) essentiële trombocytose (ET) en primaire myelofibrose (PMF). Bij patiënten met ET of PMF die geen -mutatie hebben, blijkt in circa 5-10% van de gevallen een -mutatie aantoonbaar. De zogenaamde driver-mutaties verantwoordelijk voor myeloproliferatieve aandoeningen (MPN) zijn -, - en -mutaties en detectie van deze mutaties verhoogt bij MPN de mogelijkheid tot specifieke mutatiedetectie tot meer dan 90%. Naast deze specifieke mutaties kunnen er bij MPN subklonale mutaties worden gevonden zoals 2, en en deze mutaties zijn prognostisch interessant. De 2016 WHO-revisie stelt daarom dat onderzoek naar subklonale mutaties van belang kan zijn voor patiënten met PMF die negatief zijn voor de -, - en -mutaties, de zogenaamd MPN’s. Vooral de aanwezigheid van een - of -mutatie gaat gepaard met verminderde overlevingsduur en verhoogde kans op leukemische ontaarding. MPN-patiënten zonder driver-mutatie, oftewel triple-negatieve patiënten, hebben een slechtere prognose.
Lees verder ›Screeningsonderzoek van de extrinsieke en gemeenschappelijke routes van het stollingssysteem.
Lees verder ›Onderzoek naar de stolfactoractiviteit van specifieke stolfactoren van het stollingssysteem.
Lees verder ›De suikerabsorptietest wordt gebruikt voor het onderzoek van de darmdoorlaatbaarheid bij enteropathie en ontstekingsprocessen van de darmwand. Door meting van de mate van diffusie door de darmwand van twee niet-absorbeerbare suikers van verschillende molecuulgrootte kan een indruk worden gekregen van de barrièrefunctie en het oppervlak van de darmwand.
Lees verder ›Lees verder ›