Lees verder ›
De directe antiglobulinetest (DAT) is gericht op het aantonen van antistoffen en/of complementfactoren die in vivo zijn gebonden aan de erytrocyten van de patiënt. De indirecte antiglobulinetest (IAT) is gericht op het aantonen van antistoffen gericht tegen erytrocyten in het serum of plasma van de patiënt. Vroeger werd de antiglobulinetest ook wel Coombs-test genoemd, naar de onderzoeker Dr. Coombs die deze test bedacht, zo bestaat de directe en indirecte Coombs-test.
Lees verder ›Antimulleriaans hormoon wordt door de testikels en de ovaria in wisselende hoeveelheden geproduceerd passend bij geslacht en leeftijd.
Lees verder ›Diagnostiek bij verdenking op paraneoplastisch neurologisch syndroom en auto-immuunencefalitis.
Lees verder ›Diagnostiek bij verdenking op myasthenia gravis (MG).
Lees verder ›Diagnostiek bij verdenking op idiopathische membraneuze nefropathie (IMN).
Lees verder ›Bepaling van parathyroïdhormoon (PTH) in plasma.
Lees verder ›Het meten van de reservecapaciteit van de hypofyse, dan wel de bijnier voor ACTH- of cortisolproductie.
Lees verder ›Evaluatie van de activiteit van het renine-angiotensine-aldosteronsysteem (RAAS).
Lees verder ›Lees verder ›
Lees verder ›
Diagnostiek bij verdenking op auto-immuunhepatitis (AIH).
Lees verder ›Lees verder ›
Onderzoek naar de eventuele aanwezigheid van bepaalde moleculaire markers (genetische afwijkingen, zoals chromosoomafwijkingen en mutaties) bij patiënten met de diagnose hematologische maligniteit, teneinde een betere classificatie van het type hematologische maligniteit met betrekking tot diagnose en prognose te bewerkstelligen. De aanwezige verworven genetische afwijkingen kunnen vervolgens eventueel worden gebruikt voor het bepalen van de response op therapie van de patiënt met de hematologische maligniteit.
Lees verder ›Bepaling van het ‘low-density lipoprotein’ (LDL)-cholesterol in serum of heparineplasma.
Lees verder ›Diagnostiek bij verdenking op auto-immuunhepatitis (AIH).
Lees verder ›Lees verder ›
Het aantonen van een actieve infectie met .
Lees verder ›Diagnostiek bij verdenking op myasthenia gravis (MG), bij afwezigheid van antistoffen tegen acetylcholinereceptoren (AChR).
Lees verder ›Lees verder ›
Bepaling van C-reactieve proteïne (CRP) ter opsporing van infectie en vervolg van therapie.
Lees verder ›Bepaling van de activiteit en de eiwitconcentratie van de von Willebrand-factor (vWF).
Lees verder ›Lees verder ›
Lees verder ›
Lees verder ›
Bepaling van ghreline om de invloed op het metabolisme en de regulering ervan na te gaan.
Lees verder ›Het bepalen van de IgA-concentratie in serum of ander lichaamsvocht (bijvoorbeeld speeksel).
Lees verder ›Het testen op de aanwezigheid van mutaties in het (MPL) wordt gebruikt bij het diagnosticeren van de myeloproliferatieve aandoeningen (MPN) essentiële trombocytose (ET) en primaire myelofibrose (PMF). Bij patiënten met ET of PMF die geen -mutatie hebben, blijkt in circa 5-10% van de gevallen een -mutatie aantoonbaar. De zogenaamde driver-mutaties verantwoordelijk voor myeloproliferatieve aandoeningen (MPN) zijn -, - en -mutaties en detectie van deze mutaties verhoogt bij MPN de mogelijkheid tot specifieke mutatiedetectie tot meer dan 90%. Naast deze specifieke mutaties kunnen er bij MPN subklonale mutaties worden gevonden zoals 2, en en deze mutaties zijn prognostisch interessant. De 2016 WHO-revisie stelt daarom dat onderzoek naar subklonale mutaties van belang kan zijn voor patiënten met PMF die negatief zijn voor de -, - en -mutaties, de zogenaamd MPN’s. Vooral de aanwezigheid van een - of -mutatie gaat gepaard met verminderde overlevingsduur en verhoogde kans op leukemische ontaarding. MPN-patiënten zonder driver-mutatie, oftewel triple-negatieve patiënten, hebben een slechtere prognose.
Lees verder ›Lees verder ›
Het doel is de meting van de concentratie van adiponectine in verband met mogelijke stoornissen bij obesitas, atherosclerose, diabetes mellitus type 2.
Lees verder ›Vaststellen van overproductie van aldosteron bij de differentiële diagnostiek van mineralocorticoïdhypertensie.
Lees verder ›Vaststellen van de activiteit van angiotensine-I-converterend enzym (ACE) bij (neuro)sarcoïdose en andere granulomatosen.
Lees verder ›Differentiële diagnostiek van auto-immuunhypothyreoïdie en hyperthyreoïdie middels bepalen van antistoffen tegen thyroïdperoxidase (TPO), thyreoglobuline (TG) en de TSH-receptor.
Lees verder ›Diagnostiek bij verdenking op auto-immuunhepatitis (AIH).
Lees verder ›Vaststellen of uitsluiten van een ontregeling van de calciumhomeostase. Vervolgen van de behandeling van hyper- of hypocalciëmie.
Lees verder ›Bepalen van cholesterol in serum/heparineplasma.
Lees verder ›Lees verder ›
Het aantonen van trombusvorming en/of afbraak van fibrine door plasmine.
Lees verder ›Vaststellen van verlaagd of verhoogd fibrinogeengehalte.
Lees verder ›Hormonen zijn signaalmoleculen die informatie doorgeven van de ene naar de andere cel of orgaan. Zo kunnen hormonen via transport in de bloedbaan cellen in verder weg gelegen weefsels activeren, maar activatie kan ook lokaal in hetzelfde orgaan (paracrien) of zelfs in de secreterende cel zelf (autocrien) plaatsvinden. De hypofyse is de centrale klier die meerdere andere hormoonproducerende klieren aanstuurt, daarbij geholpen door de hypothalamus die de concentratie van belangrijke hormonen controleert. Er bestaan verschillende typen hormonen: monoamines (bijvoorbeeld catecholaminen, serotonine), kleine peptidehormonen (bijvoorbeeld TRH, vasopressine), grotere glycoproteïnehormonen (bijvoorbeeld TSH, LH), steroïdhormonen afgeleid van cholesterol (bijvoorbeeld testosteron) en vetzuurderivaten (bijvoorbeeld prostaglandines).
Lees verder ›Bepaling van ‘high-density lipoprotein’-cholesterol (HDL-cholesterol) in serum/ heparineplasma.
Lees verder ›Vaststellen van het gehalte van IgG-subklassen.
Lees verder ›Onderzoek naar lipiden en (apo)lipoproteïnen.
Lees verder ›(MRD)-diagnostiek heeft als doel de hoeveelheid tumorcellen die tijdens of na behandeling van een hematologische maligniteit nog in het beenmerg of bloed van de patiënt aanwezig zijn vast te stellen. Dergelijke informatie maakt het mogelijk om per patiënt de behandeling aan te passen (verminderen of verzwaren).
Lees verder ›Onderscheid maken tussen de aanwezigheid van (mono)klonale dan wel polyklonale populaties van B- of T-lymfocyten. In combinatie met histomorfologische, immunofenotypische en klinische gegevens draagt dit bij tot het vaststellen van het maligne (monoklonale) dan wel reactieve (polyklonale) karakter van de verdachte lymfoproliferatie en daarmee tot een betere diagnose.
Lees verder ›Bepaling van concentraties van monoklonale therapeutica () en/of aantonen van antistoffen tegen deze therapeutische antistoffen in serum. De immunogeniciteit bij deze therapeutica wordt ook wel (ADA) genoemd.
Lees verder ›Het vaststellen van een primaire immunodeficiëntie bij voorkeur inclusief identificatie van het genetische defect
Lees verder ›Bepalen van lymfocytenactiviteit, met name T-lymfocyten.
Lees verder ›Het bepalen van de trombocytenfunctie door trombocyten te aggregeren onder invloed van verschillende agonisten.
Lees verder ›Het bevestigen van een vitaminetekort als vermoedelijke oorzaak van neurologische en hematologische aandoeningen door het meten van de concentraties van vitamine B en/of foliumzuur in het bloed. Voor beide vitamines geldt dat er een grijs gebied tussen voldoende aanwezigheid en ernstig tekort in het bloed bestaat waarin de gemeten bloedconcentratie geen eenduidig antwoord geeft op de vraag of in de weefsels zelf een tekort bestaat. Door het meten van de metabolieten homocysteïne en/of methylmalonzuur in plasma c.q. serum kan men daarover uitsluitsel krijgen (zie Homocysteïnetest en Methylmalonzuur (MMA)).
Lees verder ›Onderzoek naar de vitamine D-status.
Lees verder ›Het begrip immunofenotypering wordt in de immunologie en hematologie gebruikt voor onderzoek naar het immunofenotype van cellen (veelal leukocyten). Hierbij wordt gebruikgemaakt van (monoklonale) antistoffen die specifiek een bepaald eiwit of suikergroep op de celmembraan of intracellulair herkennen. Veelal wordt gebruikgemaakt van fluorochroom-geconjugeerde antistoffen, waarna de reactiviteit snel en eenvoudig kan worden vastgesteld door de leukocyten (of andere cellen) te analyseren met de flowcytometer. Door meerdere antistoffen gelijktijdig te gebruiken wordt gedetailleerde informatie verkregen over het eiwit-expressieprofiel (ofwel immunofenotype) van de onderzochte cellen.
Lees verder ›