Lees verder ›
Meting van dehydro-epiandrosteronsulfaat (DHEA-S).
Lees verder ›Lees verder ›
De HACEK-groep bacteriën is een verzameling bacteriesoorten uit de mond-keelholte met als gemeenschappelijk kenmerk dat ze endocarditis kunnen veroorzaken. Deze groep van organismen is gezamenlijk verantwoordelijk voor 3-5% van alle gevallen van bacteriële endocarditis. Het zijn kleine gramnegatieve bacteriën die voor hun groei afhankelijk zijn van een verhoogde CO-concentratie. De soorten groeien langzaam op de standaardvoedingsbodems als bloed- of chocoladeagar (48-72 uur).
Lees verder ›Hepatitis A-virus (HAV) is een RNA-virus met fecaal-orale transmissie.
Lees verder ›Onderzoek naar de stolfactoractiviteit van specifieke stolfactoren van het stollingssysteem.
Lees verder ›Meting van thyroxinebindend globuline (TBG) in serum of plasma.
Lees verder ›Lees verder ›
Bepaling van prealbumine werd gebruikt ter evaluatie van de eiwitvoedingsstatus. Naar huidige inzichten is prealbumine daar niet geschikt voor. Prealbumine kan een prognostische waarde hebben bij verschillende ziekten.
Lees verder ›Bepaling van een tekort aan proteïne C.
Lees verder ›Hepatitis E-virus (HEV) is een RNA-virus met fecaal-orale transmissie.
Lees verder ›Rotavirus is een dubbelstrengs RNA-virus en behoort tot de familie van de .
Lees verder ›Het opsporen van een zinkdeficiëntie.
Lees verder ›Lees verder ›
Lees verder ›
Onderzoek naar familiaire trombofilie.
Lees verder ›Bepaling van een tekort aan proteïne S bij de diagnostiek van erfelijke trombofilie.
Lees verder ›Lees verder ›
Differentiële diagnostiek van diabetes mellitus.
Lees verder ›Lees verder ›
Lees verder ›
Differentiële diagnostiek van diabetes mellitus.
Lees verder ›Lees verder ›
Lees verder ›
Lees verder ›
Lees verder ›
Onderzoek naar familiaire trombofilie.
Lees verder ›Het bevestigen van een foliumzuurtekort als oorzaak van hematologische aandoeningen of het vaststellen van foliumzuurtekort als risicofactor, onder andere bij de vroege ontwikkeling van het ongeboren kind door het meten van de concentratie van foliumzuur in het bloed. Deze is echter niet volledig representatief voor de werking van foliumzuur in de weefsels. In een grijs gebied tussen ruime aanwezigheid en ernstig tekort geeft de concentratie in het bloed geen eenduidig antwoord op de vraag of er in de weefsels zelf een tekort bestaat. De concentratie homocysteïne in het bloed kan daarover beter uitsluitsel geven (zie Homocysteïnetest).
Lees verder ›Bepaling van de activiteit van γ-glutamyltransferase (γGT) bij verdenking op lever- en galwegaandoeningen en verdenking op alcoholabusus.
Lees verder ›Vaststellen van hyper- en hypokaliëmie.
Lees verder ›Bevestiging van verdenking op een verhoogde viscositeit
Lees verder ›Bepaling van de activiteit en de eiwitconcentratie van de von Willebrand-factor (vWF).
Lees verder ›Lees verder ›
Lees verder ›
Onderzoek van de intrinsieke en gemeenschappelijke routes van het stollingssysteem.
Lees verder ›Vaststellen van overproductie van aldosteron bij de differentiële diagnostiek van mineralocorticoïdhypertensie.
Lees verder ›Lees verder ›
Lees verder ›
Lees verder ›
Lees verder ›
Lees verder ›
Lees verder ›
Differentiële diagnostiek van diabetes mellitus.
Lees verder ›Lees verder ›
Lees verder ›
Lees verder ›
Het monitoren van het effect van anticoagulantia op de plasmatische stolling.
Lees verder ›Lees verder ›
Lees verder ›
Aantonen van -soorten met kweek en serologie.
Lees verder ›Lees verder ›
Uitsluiten of bevestigen van een ceruloplasminetekort, deels in aanvulling op de bepaling van koper.
Lees verder ›Lees verder ›
Lees verder ›
Er zijn verschillende enzymen die cholinesterase worden genoemd: acetylcholine-esterase en pseudocholinesterase. Acetylcholine-esterase is het enzym dat de afbraak van acetylcholine in de synapsspleet verzorgt.
Lees verder ›Lees verder ›
Bevestiging van verdenking op over- dan wel onderproductie van cortisol.
Lees verder ›Evaluatie van de pancreasrestfunctie ten aanzien van insulineproductie en eventuele bevestiging van overmaat aan exogeen insuline als oorzaak voor hypoglykemie.
Lees verder ›Lees verder ›
In het laatste decennium zijn er meerdere nieuwe orale anticoagulantia in Nederland op de markt gekomen. Deze nieuwe middelen zijn conform de Leidraad begeleide introductie nieuwe orale antistollingsmiddelen (geschreven door de de wetenschappelijke verenigingen (NVVC, NIV, NVN, NOV, VAL/NVKC, NVZA/KNMP) en de Orde Medisch Specialisten) geïntroduceerd. Deze orale middelen betreffen enerzijds de directe trombine-inhibitor dabigatran en anderzijds meerdere directe Xa-inibitors, zoals apixaban, edoxaban en rivaroxaban. Vanwege hun voorspelbare antistollende effect is geen routinematige controle door middel van laboratoriumtests nodig. Deze nieuwe middelen zullen in belangrijke mate de vitamine K-antagonisten gaan vervangen.
Lees verder ›Bepaling van follikelstimulerend hormoon (FSH) en luteïniserend hormoon (LH), basaal dan wel na stimulering met LHRH, dient ter evaluatie van het functioneren van de hypothalamus-hypofyse-gonadenas en functie van de gonaden.
Lees verder ›De glucosetolerantietest (GTT) wordt voornamelijk gebruikt voor onderzoek naar gestoorde glucosetolerantie en zwangerschapsdiabetes in het geval dat losse glucosebepalingen geen uitkomst bieden.
Lees verder ›Bepaling van groeihormoon en het opsporen van de oorzaken van te lage en te hoge waarden.
Lees verder ›Bepaling van ‘high-density lipoprotein’-cholesterol (HDL-cholesterol) in serum/ heparineplasma.
Lees verder ›Controle van behandeling met orale anticoagulantia (vitamine K-antagonisten).
Lees verder ›Het bepalen van koper in serum of urine bij de diagnostiek en de behandeling van kopertekort of koperstapeling.
Lees verder ›Onderzoek naar lipiden en (apo)lipoproteïnen.
Lees verder ›Diagnostiek bij verdenking op antifosfolipidensyndroom (APS).
Lees verder ›Met de metopirontest kan men een inschatting maken van stoornissen in de terugkoppeling van cortisol op het hypothalamus-hypofysesysteem.
Lees verder ›Onderzoek naar de samenstelling van de verkregen urinewegsteen in het kader van het ophelderen van de oorzaak van het ontstaan, en het zo nodig instellen van therapie.
Lees verder ›Onderzoek van de exocriene pancreasfunctie.
Lees verder ›Screeningsonderzoek van de extrinsieke en gemeenschappelijke routes van het stollingssysteem.
Lees verder ›is een platworm (), behorende tot de groep van lintwormen (). Zoals de naam suggereert is het een lintvormige, platte worm die bestaat uit een kop (scolex) met daarachter segmenten (proglottiden), waarin de eieren rijpen en die achter aan de worm loslaten. Deze proglottiden zijn plat en rechthoekig en in principe iets kleiner en minder beweeglijk dan die van . De mens is de hoofdgastheer (worm leeft in de darm) en het varken de tussengastheer (worm kapselt zich in spierweefsel in). Besmetting treedt op door het consumeren van onvoldoende verhit varkensvlees van besmette varkens. In tegenstelling tot kan bij de mens tevens tussengastheer zijn. Dit gebeurt bij orale opname van de -eieren of de rijpe proglottiden. Hierbij ontstaan cysticerci (blaaswormen) op verschillende plaatsen in het lichaam, zoals in de spieren, de subcutis, de ogen en de hersenen. In de hersenen kan dit tot ernstige neurologische verschijnselen leiden, aangeduid als neurocysticercose. Ook enkele andere (zeer zeldzame) lintwormsoorten kunnen cysticercose geven, alleen niet . Zie ook figuur 1 bij .
Lees verder ›Evaluatie van de androgeenstatus.
Lees verder ›is een eencellige parasiet () die obligaat intracellulair leeft. Bij katachtigen leeft de parasiet in de darmwand, waarbij oöcysten via de ontlasting worden uitgescheiden, die na enige tijd rijpen op de grond infectieus worden. Bij andere diersoorten, waaronder ook de mens, blijft de parasiet na orale opname niet in de darm maar invadeert het weefsel en vormt daar uiteindelijk weefselcysten. Deze weefselcysten kunnen overal in het lichaam worden gevonden, maar worden voornamelijk gezien in hart, hersenen, skeletspieren en longen. Naast contact met kattenuitwerpselen (tuinieren) is het eten van onvoldoende verhit vlees met weefselcysten een belangrijke besmettingsbron. Ziekteverschijnselen bij primo-infectie zijn mild, griepachtig met eventueel lymfadenitis. Bij immunosuppressie kunnen de parasieten reactiveren, met name in het centraal zenuwstelsel en in het oog. Bij een primo-infectie tijdens de zwangerschap kan congenitale toxoplasmose optreden. De infectie kan ook door middel van orgaantransplantatie worden overgebracht.
Lees verder ›Het bevestigen van een vitaminetekort als vermoedelijke oorzaak van neurologische en hematologische aandoeningen door het meten van de concentraties van vitamine B en/of foliumzuur in het bloed. Voor beide vitamines geldt dat er een grijs gebied tussen voldoende aanwezigheid en ernstig tekort in het bloed bestaat waarin de gemeten bloedconcentratie geen eenduidig antwoord geeft op de vraag of in de weefsels zelf een tekort bestaat. Door het meten van de metabolieten homocysteïne en/of methylmalonzuur in plasma c.q. serum kan men daarover uitsluitsel krijgen (zie Homocysteïnetest en Methylmalonzuur (MMA)).
Lees verder ›Onderzoek naar de vitamine D-status.
Lees verder ›Lees verder ›